Voetbal kijken met je oren.

 

Voetbal is leuk om naar te kijken, maar het is ook mooi om te horen. Wat me altijd als eerste opvalt als ik het terrein oploop, zijn de oh’s en de ah’s. Ze komen van ouders die meeleven. Aangevuld met applaus en aanmoedigingen.

Als er gescoord wordt, hoor je een eruptie van geluid. Een samenspel van gillen en juichen. Hoog, kort en krachtig. Meestal hoor je op hetzelfde moment vanuit een andere hoek ook de teleurstelling over hetzelfde doelpunt. Dat zijn donkere geluiden. Lang gerekt. Ze vormen een ondertoon. Ook best mooi om te horen. Alhoewel vaak overstemd door het gejuich.

Je hoort coaches coachen. Sommigen produceren wanklanken, valse noten die je niet op een veld wilt horen. Meestal hoor je juist positieve geluiden. Dat zijn aanmoedigingen, aanwijzingen en complimenten. Je hoort teleurstelling bij mislukte acties en intense oerkreten als hun helden scoren. Een geluid dat uit hun tenen komt.

De voetballers zelf leveren natuurlijk ook een bijdrage aan dit hoorspel. Je hoort namen over de grasmat vliegen. Korte schelle kreten. Hier! Speel! Diep! Je hoort de voetballers ook wel eens mopperen. Soms huilen. Maar gelukkig hoor je ze vaker juichen. Heerlijke klanken van blijdschap.

Het wordt pas echt muziek als alle geluiden bij elkaar komen. De oh’s en ah’s van ouders die opeens overgaan in gejuich. De blijdschap van spelers die je er bovenuit hoort komen. De oerkreet van de coach die er dwars doorheen snijdt. Het gebrom van de ouders van de tegenpartij als ondertoon. En het fluitje van de scheids die het helemaal afmaakt. Het is als een orkest met verschillende instrumenten. Een compositie over het jeugdvoetbal. Die kun je niet vaak genoeg horen. Mits je bij het winnende team hoort, uiteraard.

Afgelopen zaterdag kreeg ik in de auto nog een toegift. Het kwam vanaf de stoel naast me. Wat speelde die goed, zeg. En die trouwens ook. En die ook. En die had een hele mooie pass. De actie van die was geweldig. En zag je die beweging? Ik hoorde enthousiasme, plezier en puur geluk verpakt als geluid door de auto vliegen. Het raakte me als zoals mooie muziek je kan raken. Ik reed stiekem een omweg naar huis, want ik wilde het zo lang mogelijk horen.

Een beetje voetbalgek

 

Ik ben een actieve kijker. Ik beleef de wedstrijden van mijn zoontje. Ik ben de eerste die een aanwijzing het veld in slingert. De eerste die “uit” roept als de bal in de buurt van de lijn komt. De eerste die juicht. En ik kijk fysiek mee.

En dan heb ik het niet over applaus bij een mooie actie of wegwerpgebaren als het niet lukt. Nee, als onze helden voetballen, voetbal ik mee. Letterlijk. Als een van onze helden naar het doel stormt, beweeg ik aan de kant licht mijn voet op het moment dat ik die pass zou geven. Als de tegenstander opstoomt, draai ik mijn voet voor de bal. Alsof ik de jongens in het rood-wit van afstand kan besturen.

Ik heb wel eens gekeken of andere ouders daar ook last van hebben. Ik hoopte natuurlijk dat er meer zijn met zo’n afwijking. Als het niet overdreven is, dan toch op z’n minst een beetje vreemd. Ik gluurde tijdens een wedstrijd naar de voeten van de mensen naast me, meestal staat daar de wat fanatiekere aanhang. Ik keek naar hun armbewegingen. Maar ik zag niks. Geen tikkie breed, geen elleboogstoot. Laat staan een pegel in de kruising. De wedstrijd werd onbewogen beleeft.

Ja, de coach, die zag ik meebewegen. Best wel actief. Maar als coach is dat normaal, denk ik. Dat hoort een beetje bij je rol.

Een tijdje geleden zat ik thuis met mijn zoon naar een wedstrijd van Ajax te kijken. Het was spannend, dus we zaten zo’n beetje aan de televisie vastgeplakt. Opeens keek mijn zoon naar mijn been: Jij beweegt mee! Hij had gelijk. Als Ziyech de bal had, duwde ik onbewust mijn voet naar voren. Als Tadic op het doel af sprintte, spande de spieren in mijn bovenbeen zich aan. Ik begreep opeens waarom ik het zweet op m’n rug had staan.

Een steekproef wees uit dat bij wedstrijden van PSV niks gebeurt. Bij die van Barcelona evenmin. Sindsdien maak ik me minder druk om mijn afwijking. Als ik er alleen last van heb bij het eerste van Ajax en het DRC van mijn zoontje, prima. Dan ben je pas een echte fan, bedacht ik me. En een echte fan mag best een beetje voetbalgek zijn.

Goed bezig (al zeg ik het zelf)

 

Afgelopen zondag ging ik met mijn zoontje naar de club. Niet omdat ie een wedstrijd moest spelen, maar daar is een trainingsveldje. En dat voetbalt lekker. Bal onder de snelbinders, flesje water mee: het was een vader-zoon uitje.

We waren niet de enigen. In de kooi was nog een andere vader met zijn zoon, de jongen had dezelfde leeftijd als mijn held. Ze hadden een oom meegenomen, of een buurman. In ieder geval: het was iemand met verstand van voetbal. Ondanks dat zijn lichaamsbouw (en het busje op het parkeerterrein) eerder aan een vakman deed denken, gedroeg hij zich als een soort individuele trainer. Hij liep in sportkleding, had pionnetjes en een paar ballen meegenomen en hij deed oefeningen met het jonge kereltje. Het zag er nog best professioneel uit allemaal.

Het ventje moest van alles en nog wat doen. Dribbelen met de bal om de pionnen heen. Aannemen met iemand (z’n vader) in z’n rug en wegdraaien. Een een-twee op volle snelheid tussen de pionnen door. Afmaken met z’n zwakke been. En na elk balcontact werd hij bestookt met aanwijzingen. Hij deed dit, maar moest juist dat. Hij kon beter zus dan zo. Zowel de trainer als vader praatten voortdurend op het mannetje in, die met z’n handen in z’n zij alles probeerde te absorberen.

Mijn zoon en ik stonden op de andere helft van het veldje. Wij hielden het vrij simpel: omstebeurt op keep en knallen maar.

Tussen het knallen door moest ik toch af en toe aan de overkant denken. Als je hier op zondag met een soort van expert staat om je zoon een betere voetballer te maken, dacht ik, dan hoop je dat toch ie goed wordt, dat ie het misschien wel gaat maken? Als je zo in de wedstrijd zit, dan leg je zo’n jongen toch verwachtingen op en vooral: druk? Ik bedacht me hoe goed ik het als vader eigenlijk doe. Want daar doe ik allemaal niet aan. Het enige wat ik verwacht en hoop is dat mijn zoontje er lol in heeft. Lekker ballen. De rest komt wel. Of niet. Mijn zoon heeft het maar getroffen! Nu mag ik op doel.

Toen we na anderhalf uur knallen naar huis wilden gaan, was de training van de volgende Kluivert nog in volle gang. Mijn zoon treuzelde een beetje, zijn aandacht bleef hangen bij het veldje. Ik vond het een goed moment om hem te laten weten dat ik niet die ambitie van hem verwacht. Ze moesten het natuurlijk zelf weten hoor, maar je zal op zondag zo fanatiek moeten trainen…

Mijn zoon was even stil. Dus vroeg ik hem wat hij er van vond. Hij haalde zijn schouders op: “Lijkt mij wel leuk eigenlijk. Hij wordt er wel beter van…”

Vergeet de werkelijkheid

In gedachten legde mijn zoon de bal in een keer dood. In de sprint die volgde, passeerde hij twee tegenstanders. Hij kapte de keeper uit en schoot de bal in de linker bovenhoek. Een beetje a la Arjen Robben.

Op het middenveld pakte hij de bal van z’n tegenstander af. Om ‘m vervolgens, precies tussen de graaiende handen van de keeper en de lat door te schieten. Onhoudbaar.

Hij maakte de perfecte een-twee met z’n teamgenoot. Dwars door de defensie van de tegenstander, alsof ze Tadic en Zyech waren. Het laatste tikkie op Van de Beek kwam precies goed aan. Het schot op doel was zuiver en scherp. En raak.

Ik weet zeker dat ie dat dacht. Ik dacht het ook.

Nu zit mijn zoon in de auto en kijkt hij door het autoraam. In zijn gedachten waren er geen graspollen, geen wind van de zijkant, geen puntjes van tenen. De werkelijkheid bleek anders. Veel minder leuk. Veel harder. De werkelijkheid is dat onze helden weer verloren hebben.

Ik zou wel willen weten waar ie nu aan denkt. Hoe het had kunnen zijn? Hoe hij het voor zich zag? Waarschijnlijk hoe het is. Van binnen vervloek ik de werkelijkheid. Die brengt alleen maar teleurstelling. Verdriet. Frustratie. Ik heb liever dat hij lekker in z’n verbeelding blijft, daar is alles namelijk veel leuker.

 “Die bal van rechts, die nam je echt lekker aan he, man. Zo in een keer uit de lucht.”

Geen reactie.

“En die poeier van afstand, ik dacht: die vliegt er zo in. Centimeterwerk.”

Z’n gezicht ontspant.

“Ik vond die een-twee ook goed. Scheelde helemaal niks. Ik dacht effe dat ik naar Ajax keek joh.”

Ik zie een glimlach.

We rijden stil verder. Allebei weer in gedachten. Ik weet zeker dat ie weer mooie acties voor zich ziet. Ik zie ze namelijk ook.

Kutscheids

 

Het fluitsignaal voor het einde van de wedstrijd, was voor mijn zoon het startsein om het er allemaal uit te gooien. “Wat een ontzettende kutscheids. Hij mag helemaal niet af fluiten. Dit was een 1 op 1 situatie. Zo kunnen we nooit winnen. Hij is zo focking partijdig…”

Hij had gelijk. De sprint die hij had ingezet richting het doel werd onderbroken door het geluid dat we die wedstrijd misschien wel wat vaker hadden willen horen, alleen net niet nu.

Voor het begin van de wedstrijd hadden we verbaasd de tegenstander bekeken. Waren deze jongens echt wel onder twaalf? Eén van die scooters aan het begin van het complex zou zomaar van hun laatste man kunnen zijn. Onze grootste held was minimaal een kop kleiner dan deze kerel. En dan viel hij nog niet eens op tussen zijn teamgenoten.

Er stond wat op het spel voor de thuisclub: ze konden kampioen worden. Al gauw bleek dat dit niet dankzij hun voetbalkwaliteiten was. Tenzij je dwars door je tegenstander lopen ook als kwaliteit ziet.

Onze helden probeerden er nog een wedstrijd van te maken. Na een kwartiertje en drie tegendoelpunten ontdekten ze dat ze misschien niet zo sterk waren, maar qua spel niet voor hun tegenstander hoefden onder te doen. Ze deden echt hun best. Er kwamen zelfs een paar kansjes, een tegendoelpunt gaf nog wat ijdele hoop. En als ze allemaal één of twee jaartjes groter waren, was het misschien nog wel gelukt ook.

Bij een stand van 5-1 voor de thuisclub besloot de scheidsrechter dus midden in een kansrijke aanval van DRC af te fluiten. Alsof dat ene doelpunt iets zou veranderen aan hun kampioenschap. In hetzelfde tempo als de verwijten kwamen er tranen bij mijn zoon. Dit was niet het moment om ‘m op z’n taalgebruik te wijzen. Terwijl z’n tranen donkere plekken op m’n shirt vormden, bedacht ik me dat voetbal soms net zo onrechtvaardig is als het echte leven, sommige wedstrijden kun je niet winnen. Dat zei ik maar niet. “Je hebt gelijk vriend, wat een ongelooflijke kutscheids.”

Jaloers

Ik mopper wel eens op onze helden, maar daar zit natuurlijk iets achter. Ik ben gewoon jaloers.

Die gasten hoeven namelijk op zaterdagochtend niet hun wekker te zetten. Als ze al niet vanzelf wakker worden, hebben ze een warme, liefhebbende stem in de buurt. Misschien dat diezelfde stem ze daarna een beetje opjut, maar uiteindelijk kunnen ze hun eigen tempo aanhouden, want daar heeft die stem al rekening mee gehouden. Hun shirtje ligt al keurig opgevouwen in de kast. Naast de sokken en het broekje. Zonder er ook maar iets voor te doen, ligt het elke zaterdag weer klaar. De ingrediënten voor het ontbijt staan al keurig op ze te wachten. En ze krijgen een seintje wanneer het tijd is om de iPad weg te leggen en te vertrekken.

Ze worden naar de club gechauffeerd. Daar mogen ze achter een bal aanrennen. Lekker buiten spelen. Een beetje pielen met een bal. Een pannaatje maken, een schot van afstand, een solootje richting doel, net waar ze zin in hebben. Ze worden aangemoedigd. Als ze iets geks doen zegt het publiek niks, doen ze iets briljants, dan staat iedereen te klappen. Tussendoor krijgen ze een bekertje limonade en sommigen krijgen nog een tosti toe ook!

Onze helden kunnen na afloop ongegeneerd de scheids de schuld geven. Of de trainer. Of de acties van hun teamgenootjes. Terwijl ze er zelf niks van bakten. Ze mogen naar hartenlust mopperen en hoeven nog niet, zoals wij langs de kant, na te denken over wat ze zeggen en het altijd positief te brengen. Niemand verwacht dat ze zich al verstandig gedragen. Laat maar even gaan, het zijn de emoties die er uit moeten.

Tuurlijk, daar staat tegenover dat ze af en toe een preek moeten aanhoren. Dat iemand vertelt waar ze moeten staan of wat ze moeten doen, of wat ze de volgende keer anders kunnen doen. Maar als ze die preek vervolgens volledig in de wind willen slaan, dan kan dat. Als ouders halen we dan de schouders op en denken bij onszelf: ze zijn nog jong, ze moeten ook een beetje eigenwijs zijn, hun eigen weg vinden, dat is juist goed.

Het meest jaloers ben ik nog op hun dromen. Onze helden mogen zich nog Messi wanen. Denken dat ze de nieuwe Frenkie zijn. Ze zien zichzelf in grote stadions spelen. Belangrijke doelpunten maken. Zij worden profvoetballer. Ik mag dromen dat ik er een stukje over kan schrijven.

Dromen

Als je jong bent kan alles nog. De wereld is niet groter dan jouw gedachten en dus kun je in je gedachten de wereld veroveren.

Zo dacht ik als jongetje heel lang dat ik profvoetballer zou worden. Elk doelpunt, elke mooie pass of goed geslaagde verdedigende actie sterkte mij in die gedachte. En ik hield het lang vol. Toen op 11, 12-jarige leeftijd jongens om me heen geselecteerd werden voor vertegenwoordigende elftallen, dacht ik: de scouts komen steeds dichterbij, straks ben ik aan de beurt. En zelfs toen ik een jaar of 14 was en met m’n vader naar het stadion van AZ ging, hoopte ik dat ze mijn talent van m’n gezicht konden aflezen, ook al zat ik ver weg van het veld op de tribune.

Bij sommige van onze helden zie ik dat ze net zo denken als ik vroeger. Het maakt ze af en toe overmoedig. Ze denken dat ze het alleen kunnen. Dat ze wel even drie man passeren. Of vanaf 25 meter scoren. Ik vermoed, nee, ik zie dat mijn zoon ook nog hoop koestert.

Iemand vertelde mij eens dat zijn vader hem al vrij jong duidelijk had gemaakt dat hij niet goed genoeg was om prof te worden. Dat de meeste jongens die doorbreken op zijn leeftijd al gescout waren. Dat vond ik zo hard. Het is veel leuker ergens in te geloven, dan niet. Dus laat ik mijn zoon lekker dromen. Hij komt er later vanzelf wel achter dat ie in gedachten misschien wel zo goed was als Frenkie, maar in het echt net niet.

Dat later kwam iets eerder dan gedacht.

Na een potje straatvoetbal stapte hij nog net niet huilend de keuken binnen. Er was een ventje geweest die bij ‘best een goeie club’ speelt. Toen mijn zoon hem vertelde dat ie vaak in de spits speelde, had het ventje hem uitgelachen en gezegd: ‘Jij?”

Mijn zoon z’n bubbel was definitief doorgeprikt.

En wat doe je, als je zoon z’n droom wordt doorgeprikt? Ik ben op het mannetje afgestapt en heb ‘m verteld dat als hij nu nog niet gescout was, hij nooit, maar dan ook echt never-never-nooit profvoetballer zal worden. Dat ik nog nooit iemand had gezien die zo slecht kon voetballen als hij. En dat ze bij Ajax geen dromen doorprikkende eikels selecteren, dus dat hij sowieso geen kans maakte. In gedachten deed ik dat dan, want in gedachten kan alles.

Het goede voorbeeld

Langs de lijn weten we natuurlijk precies hoe het wel moet. Ze moeten sneller spelen. Of ze moeten iets langer wachten. Vaak hebben we het over een gebrek aan felheid bij onze helden, het ontbreken van de echte wil om te winnen.

De grote vraag is natuurlijk: hoe breng je het ze bij? Onze inzichten naar het veld brullen is geen optie. Willen we wel, maar het is beter om dat niet te doen. De coaches geven de aanwijzingen, niet de ouders. Bovendien: ze luisteren toch niet. Dus blijven de wijsheden binnensmonds.

Totdat je de kans krijgt om een keer een training te leiden. Dan mag je naar hartenlust vertellen wat je allemaal weet. Dan kun je laten zien wat je bedoelt. Let op: papa doet het wel even voor!

Niet lang geleden was het mijn avond. Onderweg naar de training had ik al bedacht wat we gingen doen: simpele oefeningen met de bal afwisselen met sprintjes over de breedte van het veld. Dat laatste willen ze niet, maar het is goed voor de conditie en er zit een wedstrijdelement in. Bovendien had ik bedacht hoe ik ze zou kunnen opzwepen. Ik ging zelf meelopen. Wedstrijdje tegen die ouwe, kom maar op.

Eerst liet ik de jongens twee rondjes om het veld warm lopen.

“Waarom? Omdat je anders net als Kenny Tete al na 40 seconden van het veld af kan!” 

Daarna liet ik iedereen even lekker op doel schieten. En toen was het tijd voor het eerste sprintje.

Ik startte expres te langzaam zodat ik achter onze helden terecht kwam. Twee meter, drie meter, vier meter. Bij vijf vond ik het welletjes. Ik zette aan voor een sprint. Nog een tandje erboven op. Opeens voel ik een steek achter in mijn bovenbeen. Ik wist meteen: hamstring. En strompelend kwam ik tot stilstand.

De jongens die inmiddels al lang en breed de zijlijn hadden bereikt draaiden zich om. “Wat is met jou aan de hand?” 

Ik mompelde iets over hamstring en steken en niet verder kunnen en minimaal een paar weken niet sporten. De jongens moesten lachen.

“Tja…” zei de bijdehandste van het stel: “moet je maar een goede warming up doen. Ontzettende Kenny Tete die je bent.”

De rollen van een voetbalvader

Als voetbalvader heb je verschillende rollen.

Soms ben je trainingsmaatje. Soms ben je het grote voorbeeld. Soms coach. En soms ben je slechts de chauffeur.

Welke rol je kiest, is afhankelijk van de stemming op het veld, het verloop van de wedstrijd of de uitslag. Meestal kies ik voor de rol van kritische fan. Het was leuk om te zien, maar ik heb ook nog wel een paar aanwijzingen en tips. Afgelopen zaterdag moest ik even zoeken naar een rol.

Na afloop van de wedstrijd was mijn zoon boos. Boos op zichzelf. Boos op z’n teamgenoten. En toen ik zei dat ie zat te mopperen was hij ook boos op mij. Hij bromde wat over wat er allemaal niet goed was gegaan. Hoe hij zijn acties eigenlijk bedoeld had. Dat hij er niks van bakte, net zo goed niet had kunnen gaan en dat z’n teamgenoten ook veel te weinig hadden laten zien.

Inderdaad, onze helden hadden verloren. Maar het was lange tijd gelijk opgegaan. Het was het grootste gedeelte van de wedstrijd zelfs spannend. Dat had ik wel eens anders gezien, dus zo slecht was het in mijn beleving niet. Ik had het idee dat ik hem uit de put moest praten, dus nam ik de rol van mental coach aan. Met wat extra enthousiasme in m’n stem begon ik juist over de mooie dingen die ik had gezien. Die geweldige actie langs de lijn die eindigde met een prachtige voorzet, die net naast gekopt werd. De bal op de lat. Die bal op de kruising. Dat heerlijke doelpunt, met links!

Het had geen enkel effect. Sterker nog, mijn zoon werd alleen maar chagrijniger. Ik snapte er volgens hem helemaal niks van, ik had er geen verstand van, alsof ik zo goed kon voetballen en hij vroeg zich trouwens ook af of we het wel over dezelfde wedstrijd hadden.

Ik voelde iets opborrelen, maar vlak voordat ik op iets luidere toon wilde zeggen dat hij nu toch echt overdreef en dat het niet meer leuk was, bedacht ik me. Mijn zoon had er gewoon even de pest in, dat hebben we allemaal wel eens. Omdat je jouw kind liever ziet glimlachen dan fronzen wilde ik hem opvrolijken, de andere kant laten zien, maar daar had hij helemaal geen zin in. Hij wilde lekker mopperen en brommen. Even zeuren, afgeven en klagen. Het laatste waar hij behoefte aan had was iemand die de positivo speelde. Hij had nu even iemand nodig die luisterde, af en toe knikte en vooral even niets zei. Iemand die de vaderrol op zich nam.

Hoogtepuntje

Het gebeurde na een paar wedstrijden op rij waarin het niet zo lekker liep bij onze helden. Maar deze pot wonnen ze. Het fluitsignaal was nog niet afgelopen of daar ging de trainer de lucht in, als een raket.

Toegegeven, het was maar een sprongetje van een centimeter of vijf, hooguit tien. Dus eigenlijk moet ik het een vreugdehupje noemen, alleen dan zou ik de symbolische waarde van het sprongetje veel te kort doen. Alles zat erin.

In de vreugdesprong voelde je de wil om te winnen. De gedrevenheid om een geoliede machine van het team te maken. Om het motortje te laten draaien, ronken, knallen.

Je zag er samengebalde hoop in. De vurige wens dat onze helden nu eindelijk eens zouden winnen. Dat een goed begin van de wedstrijd ook met een mooi einde wordt beloond.

In de vreugdesprong zag je de trots op de jongens. Ze deden deze wedstrijd alles goed. Ze stonden allemaal aan. Ze gingen ervoor. Ze vochten. Ze liepen. Ze dekten. Ze probeerden. Ze kwamen terug. Ze zetten aan. Ze speelden. Ze zetten voor. Ze drukten door. En ze wonnen. Eindelijk, onze helden wonnen.

In de sprong zag je de ontlading. De spanning van de wedstrijd. Het was verdiend, maar het was ook op het nippertje. Er kwam wat geluk bij kijken, maar ook een weergaloos winnend doelpunt.

Ergens tijdens z’n lancering gooide de trainer zijn vuist omhoog. Zo pakte hij nog een extra centimetertje. Met die beweging bokste hij alle frustraties en misschien wel irritaties in een keer weg. De teleurstellingen. De zwijgzame ritjes terug uit Almere. De pijnlijke confrontatie met de ranglijst.

Het leek wel alsof hij ons meetrok. Alsof ook wij langs de kant een paar oneindig lijkende tellen los van de grond kwamen.