Het kapsel van Marco van Basten

Omdat mijn zoontje nog niet dezelfde stylist kan betalen als Dybala, de aanvaller van Juventus, laat hij de kapster altijd een foto van zijn held zien.

Zo pakken meer jongens het aan. Als je goed rondkijkt op het voetbalveld herken je Pogba, Depay, Ronaldo komt natuurlijk voorbij en er zijn zelfs jongens die op de Vida willen lijken, die Kroaat die zo’n pluk haar als een slappe vaatdoek boven een afgeschoren achterhoofd laat zwabberen. Er is trouwens niemand die er hetzelfde als Babel wil uitzien, hoe zou dat toch komen?

Het haar, de schijnbewegingen, het juichen, onze helden nemen van alles over. Ik weet niet of ze er beter van gaan voetballen, maar als het ze meer zelfvertrouwen geeft, is het natuurlijk prima. Tot op zekere hoogte; die ‘take the L’ van Griezmann heb ik nu iets te vaak gezien en dan vooral bij de tegenstanders.

Wij imiteerden onze idolen vroeger ook. De juichende beweging waarbij we in de lucht sprongen en een gebalde vuist naar beneden trokken, hadden we niet zelf bedacht. En als we ondersteboven door de lucht vlogen, voelden we ons net zo goed als Marco van Basten. Tot we puffend neer kwamen. Het kwam echter geen seconde in ons op om de haardracht van onze voorbeelden over te nemen. Daar keken we niet naar. Het enige kapsel dat ik me nog voor de geest kan halen is dat van Gullit. Ik heb elftalfoto’s van 35 jaar terug nodig om te weten hoe de rest er ook al weer bijliep.

Het zou overigens nog knap lastig zijn om er net zo uit te zien als John van ‘t Schip, Frank Rijkaard of Marco van Basten, vanwege het simpele feit dat mijn kapster eigenlijk geen kapster was, maar mijn moeder. Daar gaat je zelfvertrouwen. Alhoewel. Nu ik die elftalfoto’s zie: het me niet zou verbazen als Marco z’n haar ook gewoon door z’n moeder liet knippen. Het weerhield hem ook niet van weergaloze acties.

Profvoetballer worden

Deze week geen voetbal op zaterdagochtend, maar middelbare scholen kijken. De tijden zijn iets schappelijker, de koffie is net zo waterig en je komt veel bekende gezichten tegen.

Er zijn meer overeenkomsten.

Vooral bij de ouders langs de kant. Ook hier zie je van die bloedfanatieke types. Alsof de middelbare school de enige kans op maatschappelijk succes is, slepen ze hun kind door de school heen, van lokaal naar lokaal. Ze vuren de ene vraag na de andere op de leerkrachten af en knikken af en toe bedachtzaam naar hun opvolger, die alles gedwee noteert in zijn of haar aantekeningenboekje.

Je ziet ouders die hun kind voortdurend vertellen wat ze moeten doen. Ouders die hun kind al vast van zich afduwen, je moet het straks ook zelf doen. Ouders die doen wat hun kind zegt. En ouders die hun kind kwijt zijn, omdat zij wel belangstelling hadden voor wat de leraar biologie allemaal te melden had, maar hun kind niet.

Mijn zoon is matig geïnteresseerd in al die scholen. Het is dat zijn klasgenootjes er ook allemaal mee bezig zijn en dat wij hem hebben kunnen overtuigen dat je op z’n minst de twaalf scholen die op je lijstje komen te staan gezien moet hebben, van hem hoeft het nog niet.

Afgelopen zaterdag evalueerden we ons schoolbezoek onder het genot van een warme Chocomel met slagroom en een koffie. Ik probeerde tot een samenvatting te komen. Wat was je indruk? Wat vond je leuk? Wat minder?

Mijn zoon zei iets over de gymzaal, by far het belangrijkste criterium om een school op te beoordelen. In de stilte die volgde schoot mij een slimme vraag te binnen over de schoolse aanpak van deze school versus de zelfredzaamheid op de school van gisteren. Mijn zoon was me voor: “wat vind je er eigenlijk van dat Courtois naar Real is gegaan? Ik snap dat niet zo goed. Chelsea was ook een hartstikke goeie club, net zoals Real. Hoezo wilde hij weg?”

Die vraag zag ik niet aankomen. Ik sputterde iets over geld en het weer in Madrid. Ik snapte opeens waarom al die scholen hem slechts een beetje konden boeien. Wat maakt het uit? Hij wordt profvoetballer!

Voetbal als leerschool

Voetbal is een leerschool. Onze helden leren hoe ze zich moeten gedragen in een groep met verschillende verwachtingen. Hoe ze moeten dealen met teleurstellingen en delen in vreugde. En hoe ze omgaan met gezag.

Wij ouders leren ook heel veel. Hoe we ons moeten gedragen in een groep met verschillende verwachtingen. Hoe we moeten dealen met teleurstellingen en delen in vreugde. En hoe we omgaan met ons gezag.

Een tijdje geleden ging ik de mist in. Ik nam mijn verantwoordelijkheid en ging scheidsrechteren. Bij de tegenstander liep een vervelend mannetje rond. Je kent het wel: bloedfanatiek, natrappen, zuigen, commentaar, onsportief gedrag. Als het mijn zoon was geweest had ik er vanaf de kant al lang iets van gezegd. Maar zijn vader deed dat niet. Dus ik dacht: dan doet deze vader het wel. Na weer een overtreding nam ik het ventje even apart en vertelde dat -ie niet zo onsportief moest doen. Hij bleef mopperen en etteren, waarop ik hem aan de hand van een boze blik liet weten dat ik hem in de gaten hield. Dat werkt bij mijn zoon, maar niet bij deze jongen, want hij trapte gewoon nog een keer na. Vol onbegrip riep ik: ‘Wat doe je nou?’ en liep streng op het kereltje af.

Toen het jongetje als een haas de bosjes in rende om zich te verstoppen, had ik mijn leermomentje. Ik had me even niet gerealiseerd dat ik 2 meter 4 ben, een donkere baard heb en een dikke winterjas draag die me nog groter maakt, en dat hij zeker 75 centimeter kleiner is en minimaal 35 jaar jonger. Het ventje dat gewoon iets te graag wilde winnen zag een soort harig en boos monster op zich afkomen, met rode ogen (het was vroeg) en stoom uit z’n mond (het was koud) en rende voor z’n leven. Ik vrees dat -ie af en toe nog schreeuwend wakker wordt.

Laatst zocht de coach een ouder die wilde fluiten. Instinctief liep ik weg, even koffie halen.

Bezoekersnadeel

Sinds mijn zoontje op voetbal zit, ben ik een soort toerist in eigen land. Of beter gezegd: toerist in de regio Groot Amsterdam, die zich volgens de KNVB uitstrekt van Castricum tot Almere.

Als we naar Almere moeten, word ik altijd een beetje somber. Alles ziet er zo ontzettend geordend uit. Zo fantasieloos. Ik verdwaal er altijd. En ik mis de natuur. Dat er een afvalverbrandingscentrale als een soort kerktoren alle aandacht naar zich toetrekt helpt natuurlijk ook niet.

Zeeburgia staat bekend als opleidingsclub. Een aantal Ajacieden komen er vandaan, zeggen ze. Daar voetballen de jongens die gescout willen worden en daar komen de ouders die hopen dat hun oogappel wordt opgemerkt. Die wetenschap neem je toch mee als je het terrein opwandelt.

Bij AFC IJburg verbaas ik me altijd weer over de hoeveelheid velden en mensen. Het voelt kil en zakelijk aan. In dat opzicht past het ook wel weer bij IJburg; het duurt even voordat nieuwbouw warm aanvoelt. De zin om te voetballen vergaat je meteen.

De leukste uitwedstrijd tot nu toe was tegen Muiderberg. Qua plek dan, niet qua uitslag. De club zit achter de dijk, verscholen tussen bomen, je komt er via een smal dijkweggetje. Een van de ouders had per ongeluk een omweg genomen en kwam te laat. Hij vertelde honderduit over dorpjes, tractoren, koeien, boerderijen, vogels, smalle weggetjes. De terugweg reed ik zonder Google Maps.

Het meest geniet ik van de thuiswedstrijden. Het kleinschalige van de club, het uitzicht over de weilanden, op de stompe toren van Ransdorp, de geur van koeien. Je bent er echt even uit.

Voor onze rood-witte helden maakt het allemaal niet zoveel uit waar ze spelen. Ze scoren net zo makkelijk op een vreemd veld als op eigen terrein. Of net zo makkelijk niet, het is maar hoe je het bekijkt. Van thuisvoordeel is in ieder geval geen sprake. En ik heb nog nooit gemerkt dat de tegenstander last had van bezoekersnadeel. Was het maar waar.

Niet in vorm

Laatst was ik een keer niet in vorm. Ook dat kan gebeuren.

Het was vroeg. Het was kouder dan ik dacht. Ik was een biertje te laat naar bed gegaan en had een ingewikkelde week achter de rug. Door een verkeerd gekozen route en tegenwind moesten we nog doorfietsen ook. Ik stond dus niet in beste doen naast het veld.

Al bij het eerste balcontact ging het mis.

Op een meter voor het doel had mijn zoontje de bal voor het intikken, maar hij miste. In goede doen zou ik mijn schouders ophalen en “He, jammer” zeggen tegen de ouders. Nu riep ik veel te hard “Ah nee! Een beetje meer overtuiging graag!” De blikken van de ouders maakten mij duidelijk dat ik iets te fanatiek reageerde, de blik van mijn zoontje vertelde me dat ie niet op commentaar zat te wachten.

Zoals dat gaat wanneer je niet in vorm bent probeerde ik er toch iets van te maken. Dus hoorde ik mezelf nog dingen roepen als ‘Heel goed, zet druk naar voren’ en ‘kijk waar de vrije man staat’. Dat klinkt heel slim, maar op het veld werd het niet begrepen. Je zag de zin om te voetballen en het zelfvertrouwen bij mijn zoontje wegzakken. De opmerking in de rust dat ie zich misschien minder druk om z’n haar moest maken en wat meer om de bal, deed trouwens ook weinig goeds.

Na de verloren wedstrijd fietste mijn zoon tien meter voor me. Als ik m’n best deed om naast hem te komen zette hij een tandje bij. Terecht. Met mijn slechte vorm had ik het voor hem verpest. En via hem misschien wel voor het hele team. Ik realiseerde me: als je uit vorm bent, moet je het spel gewoon even aan je voorbij laten gaan. Dat geldt voor voetballers. Des te meer voor de supporters en al helemaal als die supporters je ouders langs de kant zijn.

De koffie van de buren

Naast voetbalvader ben ik ook koffieliefhebber. Zo op het oog prima te combineren, in de praktijk toch best lastig. Dan ben je op zaterdagochtend dus aangewezen op de koffie van de kantine. En ik zal geen geheim verklappen als ik vertel dat die in 99 van de 100 gevallen niet te hachelen is. Het zou mij niet verbazen als de leverancier van rubberkorrels voor het kunstgras ook de gemalen koffie levert.

Een van de opa’s die regelmatig een wedstrijdje komt kijken bedankt consequent voor een bakkie. Hij wil de smaak van de koffie thuis niet verpesten. Ik kan dat niet, niet op zaterdagochtend.

We hebben als ouders wel eens overwogen om zo’n Nespressoapparaatje van vijf tientjes aan te schaffen. Zetten we in de kleedkamer neer. Om de week iemand anders die de cups koopt. Sommigen zagen zelfs een handeltje voor zich. Ik vond het een prima plan. We hebben niet doorgezet. Het voelde toch een beetje sneu om elke week met zo’n apparaat over de parkeerplaats te lopen.

Ik heb wel iets ontdekt: de koffie van de buren. Als je geluk hebt, zit er een hockeyclub naast de voetbalvereniging. Bij sommige clubs hebben ze een heuse barista in dienst. Dat is pas een goed begin van je zaterdagochtend. Het vooroordeel over de verschillen tussen hockey en voetbal worden trouwens wel bevestigd: wie een rondje voor alle meegereisde supporters gaat halen moet een dikke portemonnee hebben.

Helaas zitten de meeste voetbalclubs niet naast een hockeyvereniging en zijn we dus op kantinekoffie aangewezen. Noem ons naïef, maar we geven niet op. Gegarandeerd dat het spul niet te zuipen is, maar toch proberen we het iedere zaterdagochtend weer. Vol goede moed. Op onze eigen manier zijn we zo solidair met onze helden. Die beginnen ook elke wedstrijd weer op nul. Gewoon gaan. Misschien dat het deze zaterdag wel lukt.

Het zijn net kleine spiegeltjes

De ouders langs het veld heb je niet voor het uitkiezen. Die krijg je erbij. Nu hebben wij het bij het elftal van mijn zoontje getroffen. Er is een vaste kern supporters. Meestal is er van elk ouderpaar wel iemand vertegenwoordigd. De betrokkenheid is groot. De oproep voor de bardienst wordt over het algemeen snel beantwoord. En als de trainers een keer niet kunnen trainen is er altijd wel een ouder die wil inspringen.

We kunnen redelijk goed met elkaar opschieten. Soms ontstaan er groepjes, dat wel. Maar als iemand koffie gaat halen dan doet hij of zij dat voor de hele groep supporters. We hebben zelfs een einde-van-het-seizoen barbecue gehouden om de coaches te bedanken.

Natuurlijk gaan de gesprekken langs de zijlijn vaak over het voetbal. Als ze nou meer dit, dan dat. Moeten we harder schreeuwen, of juist minder? Helpt het als de coaches strenger worden of moeten de jongens het zelf ontdekken? Na drie jaar zijn we er nog steeds niet uit.

Het aardige is dat je het karakter van de ouders terug ziet bij onze helden. Die gasten zijn net kleine spiegeltjes. Heeft ie van z’n moeder, denk je dan, als er eentje tijdens de wedstrijd staat weg te dromen. Als je een karaktertrek niet terugziet bij een van de ouders geeft dat ook stof tot nadenken, maar dit terzijde.

Misschien dat ik daarom wel tegen mijn zoontje zeg dat -ie zich niet zo moet aanstellen als -ie een beuk krijgt. Straks denken ze nog dat ik een watje ben. En misschien ben ik daarom wel extra blij als mijn held een briljante actie maakt. Natuurlijk, het draait om teamwork. Voetballen doe je samen. Maar zag je dat doelpunt? Hij stond precies op de goede plek. Dat heeft ie van mij.

Een meisje op het veld

In 1985 voetbalden er ook al meisjes. Tenminste, er was er minimaal een. Dat meisje zat in een team met allemaal jongens en wij waren hun tegenstander.

In de kleedkamer deden we daar lacherig over. Wie dekt haar? Neemt zo’n meisje eigenlijk ook de bal op de borst aan? En als we maar niet in d’r ballen schieten bij een vrije trap. Het overslaande stemmetje van vroege puberhormonen, mannelijke trots en pure onzekerheid had zich vermomd als stoere praat.

Die onzekerheid bleek terecht: ze dolde ons allemaal en wij wisten niet hoe we haar moesten aanpakken. In onze beleving stond een meisje aanraken ongeveer gelijk aan verkering vragen. De stap er na was kusjes geven. Omdat we er vrij zeker van waren dat dit meisje niet met ons wilde zoenen, durfde niemand haar aan te raken, laat staan een schouderduw te geven. Met een gekrenkt puberego dropen we af.

Bij het team van mijn zoontje kwam ook een meisje voetballen. Zij speelde in een meisjesteam, maar kon wel wat meer weerstand gebruiken. De achterbank wist niet zo goed wat ze er van moesten vinden. Het was wel oké, niet echt nodig. Ze hadden al genoeg wissels. Wat me opviel: anders dan in mijn tijd ging het helemaal niet over jongens of meisjes. Het ging over kunnen voetballen of niet.

Inmiddels is het meisje een vaste waarde van het team en blijkt ze een ware aanwinst. Eindelijk iemand die er de beuk ingooit. Kan de rest nog wat van leren, zou ik bijna zeggen. Niemand die er, zoals wij vroeger, moeite mee heeft. Alhoewel. Laatst viel ik een keer in als trainer. Toen ik riep: Jongens, kom even bij elkaar, bleef één iemand staan, het meisje. Streng keek ze me aan: je zegt jongens, ik ben een meisje, maar dat geeft niks hoor. Terwijl ze naar de groep toeliep had ze me toch aan het denken gezet. Ik roep altijd iets als: kom op gasten, of: lekker knallen mannen. De enige die zich nog moet aanpassen, ben ik.

Niet genoeg man

Soms gaat een wedstrijd niet door. Bijvoorbeeld bij slecht weer of omdat het herfstvakantie is.

Ik weet zeker dat sommige ouders dat een zegen vinden. Even geen stress op die drukke zaterdag. Eindelijk weer eens doorhalen in de kroeg op vrijdag: je hoeft er toch niet vroeg uit. Nog eentje dan, dit is echt de aller-aller-allerlaatste.

Ik ervaar dat anders. Ik heb ook genoeg te doen op zaterdag. Ik ga ook wel eens naar de vrijmibo. Maar als er op zaterdagochtend niet gevoetbald wordt, dan mis ik het. De hoopvolle spanning. Het aanmoedigen. De kletspraat met ouders. Het gedeelde gevoel van: daar staan we weer, daar gaan we weer.

Rond een uur of tien, half elf word ik onrustig. De koffie is achter de kiezen, de kranten zijn doorgespit en de boodschappen liggen al in de koelkast. Ik ga dan nadenken: moet er nog een lampje vervangen worden? Ik moest nog iets bij de Gamma halen, maar wat ook al weer? Zal ik de patio aanvegen? Allemaal klusjes waar ik normaal geen zin in heb, en dan ook niet. Mijn zoon heeft nergens last van: bij Fifa ’19 gaan de wedstrijden altijd door, zelfs als het sneeuwt.

Een tijdje geleden kon de tegenstander niet genoeg man op de been krijgen, geen wedstrijd dus. Ik kan het ze natuurlijk niet kwalijk nemen, maar mijn hele zaterdag was naar de knoppen. Hoezo niet genoeg man? Dan leen je die toch van een ander team! Om de klusjes te ontlopen ging ik na de koffie en de kranten maar een stukje fietsen. Het was lekker voetbalweer, dus ook prima fietsweer. Op weg naar de polder, misschien wel even langs DRC.

Aan de overkant van de straat zag ik een andere vader van het team fietsen. Met zijn vrouw. Ze fietsten op hun dooie akkertje, alsof ze zelf niet precies wisten waar naar toe. We merkten elkaar op en glimlachend haalden we allebei de schouders op. Ik zag ‘m denken: niet genoeg man, lekker dan!

In de schoenen van Lewandowski

We gingen nieuwe kicksen kopen.

Een serieuze aangelegenheid voor mijn zoon. Vooraf scant hij de sites van zo’n beetje elke winkel of webshop die voetbalschoenen verkoopt. Tijdens samenvattingen op tv let hij vooral op de voeten en binnen no-time weet hij precies welke voetballer op welke schoenen loopt.

Ik vertel hoe hoog het bedrag is dat ik bereid ben uit te geven. Er wordt onderhandelt. Wat komt er vrij als hij geen boek hoeft tijdens de kinderboekenweek? Hij berekent de te verwachten verjaardag inkomsten en overweegt hoeveel spaargeld hij bij wil leggen.

Na een paar weken voorbereiding is het eindelijk zover. Het aantal winkels dat we gaan bezoeken heb ik weten terug te brengen tot twee. Niet toevallig op loopafstand van elkaar. Hij wikt, weegt, voelt. Deze heeft Mo Salah ook. Hier voetbalt Dybala op. Er is één maar: ze zijn allemaal boven budget. Omdat voetbalschoenen kopen ook een vorm van opvoeden is, wijs ik ‘m erop dat hij echt niet beter gaat voetballen als hij dezelfde schoenen als een beroemde voetballer heeft.

Als we een uur later voor de tweede keer in de eerste winkel zijn, kiest hij z’n wondersloffen uit. De twee tientjes die hij zelf moet bijleggen schiet ik voor. ’s Avonds komt er op tv een wedstrijd van Bayern voorbij. Lewandowski schiet naast. Mijn zoon kijkt met een twinkeling in z’n ogen naar mij: zag je z’n schoenen?

De eerstvolgende zaterdag is natuurlijk superspannend. Mijn zoontje betreedt het veld alsof het de Allianz Arena is. Hij heeft er zin in en doet erg z’n best. Hij lijkt ook wel iets feller en gretiger dan normaal. Toch wordt het niet zijn wedstrijd. Z’n voorzetten komen net niet aan. En die paar keer dat ie op doel schiet gaat de bal naast.

Ik vrees de nabespreking. Onterecht, blijkt. Hij had gewoon z’n dag niet. Heeft Lewandowski ook wel eens. Aan z’n kicksen ligt het in ieder geval niet, die zitten heerlijk, de lekkerste schoenen ever. Ik wist al lang: die twee tientjes hoef ik niet terug.