De helden versus Netflix

Zaterdag 26 november 2018

Sinds een paar jaar ben ik naast vader ook voetbalvader.

Dat schijnt voor sommige ouders een straf te zijn. In een radiocommercial hoorde ik laatst een telecomprovider een bundel aanbieden waarmee je overal en altijd Netflix kunt streamen en dat dit vooral goed van pas komt als je op zaterdagochtend langs het veld staat. Het is waarschijnlijk grappig bedoeld, maar komt op mij nogal stompzinnig over. Want wat ik op zaterdagochtend te zien krijg, daar kan geen serie tegenop.

De hoofdrollen worden gespeeld door onze helden op het veld. Tien totaal verschillende, soms botsende karakters. Om met een trailerstem te spreken: They must find their own path, but they have to look for it together. Na verloop van tijd ga je de karakters herkennen, met ze meeleven en je soms aan ze ergeren. De scenario’s gaan over verlies, vreugde en vriendschap. En sinds er een meisje in het team meespeelt, sluit ik een romantisch verhaallijntje ook niet uit.

Ik ben een van de figuranten; ik sta aan de zijlijn en heb weinig tekst gekregen. En ik geniet er van. Elke zaterdag als ik mijn zoontje zie voetballen, ga ik in gedachten even 35 jaar terug. Dan zie ik m’n teamgenootjes van toen voorbijkomen, de verschillende coaches, de schuimblokken van 10 cent uit de kantine. De kampioenschappen kan ik me herinneren, de verloren wedstrijden ben ik gek genoeg vergeten. En ik zie ook een van mijn ouders, meestal m’n vader. Juichend als we blij waren, aanmoedigend als we dat nodig hadden.

In dat pre-Netflix tijdperk was ik een van de hoofdrolspelers op zaterdagochtend. Nu is mijn zoontje het. Met zijn teamgenootjes schrijft hij elke week een nieuwe aflevering van een serie waarvan niemand de afloop weet. Behalve dan dat de hoofdrolspelers van nu over een jaar of 35 op zaterdagochtend langs de kant van het veld staan, als figurant. Ik hoop dat ze zich dan herinneren hoe wij met ze meeleefden. Dat we niet als debielen naar onze telefoon keken, maar naar het veld. Omdat daar veel spannendere, leukere en belangrijkere dingen te zien waren dan op Netflix.

Het goede voorbeeld

Zaterdag 17 november 2018

Wie wel eens heeft gevloekt in het bijzijn van kinderen weet dat ze leren door te imiteren.

Zo leren onze helden ook voetballen. Alleen doen ze dan niet hun vader na, maar de profvoetballers die ze op televisie en YouTube zien. Ze proberen de skills uit die ze tijdens een potje Fifa moeten doen en imiteren vriendjes waar ze op straat mee voetballen.

Sommige ouders stimuleren dat. In mijn team zat vroeger een jongen die best aardig kon voetballen. Hij was in ieder geval beter dan de rest. Zijn ouders hoopten op een vervroegd pensioen, dus zette zijn vader voor elke wedstrijd een videoband van Cruijff aan. Zonder resultaat. Ik vrees dat die arme mensen nog steeds moeten werken.

Het is natuurlijk hartstikke leuk dat onze helden hun helden nadoen. Ze pikken alleen niet de dingen op die wij belangrijk vinden. De trainers en wij als ouders hameren altijd op samenspel, inzet en de bal willen hebben. We vertellen dat een panna leuk is, maar een simpele pass naar je medespeler veel effectiever. Zolang een panna punten oplevert bij Fifa en een balletje breed niet, een kansloze missie.

Wat ons al drie jaar niet lukt, kreeg het Nederlands Elftal in één vrijdagavond voor elkaar. Aan de bleke smoeltjes op het veld te zien, was mijn zoon niet de enige die naar de wedstrijd had gekeken. Dus vreesden wij langs de kant het ergste. Ten onrechte. Onze helden speelden geweldig. De mannen in het rood-witte tenue gingen voor elkaar door het vuur, net als de mannen in het Oranje. Ze vochten als leeuwen. Geïnspireerd door hun helden op vrijdagavond, lieten ze plezier en energie zien. We werden vermaakt met simpele passjes breed én balletjes achter het standbeen a la Memphis. Het was genieten. Dat ze uiteindelijk verloren deed daar wat ons betreft helemaal niks aan af.

’s Avonds besprak ik de pot nog even met m’n zoon. Ik vertelde dat ik een heerlijke wedstrijd had gezien, minstens zo leuk als het Nederlands Elftal. Mijn zoon, die elke mogelijkheid aangrijpt om naar een scherm te kijken, zag z’n kans schoon: Misschien moeten we elke vrijdagavond een voetbalwedstrijd kijken, ze gaven namelijk het goede voorbeeld.

Het zoontje van iemand anders

Zaterdag 10 november 2018

Op het veld staan tien oogappeltjes en één daarvan is van jou. Een jongen of meisje met jouw genen, jouw bloed en als het mee zit de looks van degene op wie je ooit verliefd bent geworden.

Als ouder ben je natuurlijk het meest betrokken bij ‘die van jou’. Je juicht als je ziet dat hij of zij dingen goed doet. Je moedigt aan als je denkt dat het nodig is. En je wijst op foutjes, op mogelijkheden, op dingen waarvan je denkt: voor verbetering vatbaar. Uiteraard alles op een positieve manier en binnen de kaders zoals de KNVB en de club dat graag zien.

Als ouder ben je ook betrokken bij het team. Je hoopt dat de helden in het rood-wit lekker spelen, lol hebben en af en toe winnen. Dat maakt het leuker voor jouw oogappel en die van andere ouders.

Nu denk ik van mezelf dat ik aardig in de smiezen heb welke bijdragen van mijn zoontje wel en welke niet het teambelang dienen. Die mening deel ik met ‘m, soms al tijdens, meestal na de wedstrijd. Ik heb echter ook het idee dat ik heel goed zie wat de zoon of dochter van iemand anders wel of niet goed doet. Dat is een dilemma. Want: mag ik dat zeggen? En tegen wie? Iemand z’n oogappel toejuichen, dat is natuurlijk risicoloos. Maar vertellen dat hij of zij iets misschien op een andere manier kan doen, ook al verpak je het in KNVB-taal? Dat voelt als een gevarenzone.

Ik vermoed dat meer ouders dat lastig vinden. Daarom begin ik er meestal zelf over als mijn zoontje niet alleen de looks, maar ook het balgevoel van zijn moeder laat zien. Meestal gaan andere ouders dan vergoelijken en dingen zeggen als: maar die van mij is ook niet zo scherp, hoor. Misschien dat er later in de auto nog even wordt nagepraat.

En als de ouders dat niet zeggen kun je gelukkig vertrouwen op de coaches. Nadat er weer een wedstrijd onnodig verloren was gegaan, riep een van de trainers de mannen bij elkaar. Nabespreking. Hij benoemde precies wat er was misgegaan. Vooral de manier waarop hij dat deed was mooi. Streng, maar ook met liefde. Alsof het allemaal zijn eigen kinderen waren, maar ook allemaal die van iemand anders.

Fomo op Texel

Zaterdag 3 november 2018

Ik heb last van een modern verschijnsel: fomo. Dat is een afkorting voor fear of missing out en komt er op neer dat je niks wilt missen van alle informatie die via social media op je afkomt. Je zult maar niet op de hoogte zijn van de nieuwste hype.

Mijn fomo manifesteert zich vooral op de zaterdagochtenden dat ik niet naast het veld kan staan. Als ik bardienst heb, moet werken of een weekendje weg ben.

Ik mis dan de routine, de koffie met ouders, die mannetjes in het rood-wit die zo hun best doen. Ik mis het juichen en het collectief balen. En ik zal het maar eerlijk zeggen: ik ben bang dat ze uitgerekend als ik er niet ben, wel winnen. Zal je altijd zien. Het is niet dat ik het onze helden niet gun, juist wel. Maar ik wil het meemaken. Samen juichen. In het verleden probeerde ik daarom nog wel eens een weekendje weg om het weekend heen te plannen, het is me nooit gelukt.

Afgelopen zaterdagochtend zat ik met de familie op Texel. Mijn zoontje was buiten lekker aan het voetballen met z’n neefjes, duidelijk geen last van fomo. Ik zat binnen, naast m’n telefoon. Wat m’n moeder in de sportschool heeft meegemaakt kan ik me niet meer herinneren. De gesprekken die mijn zus met me voerde kapte ik af met eenlettergrepige antwoorden. Ik deed alsof ik de krant las, maar stiekem hield ik de appgroep in de gaten. Het enige nieuws dat me interesseerde was nieuws over de mannen in het rood-wit.

Het duurde lang. Ik wilde de wel aanwezige ouders niet lastig vallen met vraagtekens, dat komt ook weer zo desperate over, dus moest ik wachten. Op de sportschool? Joh. Zei m’n oom dat? Goh. En toen, een kwartier voor het eind: 2-0. Vijf minuten later: 3-0. En nog eens tien minuten later: Eindstand 5-2. Ik wilde naar buiten rennen om met mijn zoon ons eigen feestje te bouwen, toen ik me opeens weer besefte waar ik was. En vooral: met wie. Een grote glimlach verscheen op m’n gezicht. Ik gooide m’n telefoon in de kast en schonk koffie in voor iedereen. Wat een topochtend.

Eerlijkheid duurt het langst, maar niet in het jeugdvoetbal

 

Zaterdag 27 oktober 2018

Als ik iets geleerd heb als voetbalvader, dan is het de waarheid een beetje verdraaien. Sommige mensen zouden hier zeggen: liegen, maar die moeten dus nog leren hoe ze de waarheid een beetje moeten verdraaien.

Zo heb ik geleerd dat we als supporters commentaar positief moeten verpakken. In plaats van ‘Wat een ziekenhuisbal’ hoor ik mezelf nu ‘Goeie poging’ zeggen bij een joekel van een afzwaaier. En als je me na een mislukte passeerbeweging: ‘Je hoeft het niet alleen te doen, je teamgenootjes willen je best wel helpen’ hoort zeggen, bedoel ik eigenlijk ‘NIET PING-E-LEN!’ Onze rood-witte helden gaan er niet beter van voetballen, maar ze houden er in ieder geval lol in.

De ritjes naar huis vind ik nog altijd lastig, vooral als we de wedstrijd gaan evalueren. Mijn zoon begint dan over foutjes van z’n teamgenoten die tot tegendoelpunten en de nederlaag leidden. Meestal kloppen die analyses wel, aan een tegendoelpunt gaat nu eenmaal vaak een mindere actie vooraf. Dat zie je zelfs in het profvoetbal. Maar ja, om nu z’n teamgenootjes de schuld te geven, dat lijkt me nu ook weer niet de bedoeling. Dus vertel ik wat ik denk dat die teamgenootjes in gedachten hadden en dat het niet helemaal goed uitpakte. Dat is geen foutje, dat heet pech. In plaats van toegeven dat ze daardoor de pot hebben verloren, wijs ik hem erop dat voetbal een teamsport is. Dat iedereen bijdraagt aan de winst, maar dus ook verantwoordelijk is voor het verlies. En omdat een betere wereld nou eenmaal bij jezelf begint, stip ik dan ook de momenten aan waarbij hij iets doortastender had kunnen optreden, lees: de beuk erin had moeten gooien.

Laatst vroeg hij in de auto wie ik de beste van de wedstrijd vond, eerlijk zeggen. Ik noemde die blonde verdediger van de tegenstander die een paar keer vrij kon uithalen, maar hij wilde weten wie ik het beste vond van zijn team. In alle eerlijkheid: ze speelden allemaal een matige pot. Dus dat vertaalde ik in: Ik vond jullie allemaal even goed. Nog was hij niet tevreden. Er was er toch wel één die net iets beter was dan de rest, vroeg hij. Hier moest ik toch wel even over nadenken. Maar toen ik in de spiegel dat bezwete koppie verlangend naar me zag kijken, nam mijn voetbalvaderhart het van mijn ratio over: Ik vond jou de beste, vriend. De beste van het hele veld. Van de hele wereld. Ik heb van je genoten. Echt waar!

Een trainer als manager

Zaterdag 13 oktober 2018

In Engeland noemen ze een trainer een manager. Ik vond dat altijd raar: je leert een groepje jongens of mannen hoe ze beter kunnen voetballen. Dat heet volgens mij gewoon trainen, dus ben je een trainer. Sinds zaterdag besef ik me dat het toch veel meer is dan dat.

Als trainer heb je namelijk verschillende stakeholders. Je hebt targets. Er zijn zelfs KPI’s. En je hebt natuurlijk goals, ook wel bekend als doelpunten. Ze hebben allemaal met elkaar te maken.

Stel, je target is: meedoen met de top. Als KPI, oftewel de Key Performance Indicator, oftewel het instrument om te meten of je de targets haalt, neem je dan de stand op de ranglijst. Stond het team in Q3 op nummer 2 en eindigt het in Q4 op nummer 10 omdat ze te weinig goals maken, dan geeft de performance-indicator een ‘negatieve trend’ aan. Geheid dat de stakeholders, dat zijn de fans, de clubleiding en de voetballers, gaan mopperen. Dan krijg je het als manager zwaar.

In het profvoetbal is dit in een notendop hoe het werkt. De trainer, sorry, manager, krijgt een forse zak met geld, de clubleiding stelt de targets en vervolgens zorg je als trainer dat elf individualisten samen goals maken en de stakeholders houden ondertussen de KPI’s in de gaten. Maar stel nou dat je trainer bent van een jeugdelftal bij een amateurclub?

Het jeugdelftal van DRC is natuurlijk geen Ajax. En het target zal daarom niet de stand op de ranglijst zijn, maar eerder iets als ‘de voetballers moeten plezier hebben’. Daar ben ik persoonlijk wel blij mee. Maar het maakt het er voor de trainers natuurlijk niet makkelijker op. Een stand op de ranglijst is lekker objectief. Plezier lijkt heel meetbaar, maar is best een subjectieve maatstaf.

Kijk alleen al eens naar alle stakeholders. Er zijn tien voetballers, twintig ouders en twee trainers. En je hebt natuurlijk nog de clubleiding. Ze hebben allemaal een iets andere definitie van plezier. Of in ieder geval zien ze allemaal een iets andere route voor zich om dat target te halen. De een denkt dat winnen de weg is. Niks spel: het is pas leuk als je de knikkers mee naar huis neemt! Die neemt de uitslagen en stand als KPI’s. Een ander droomt over een toekomst bij Ajax, die kijkt naar de groei en hoeverre dit team daaraan bijdraagt. Maar er zijn ook spelers die zitten op voetbal omdat hun vriendje dat ook deed. Sommigen doen mee omdat ze van hun ouders moeten bewegen en toevallig is het voetbal geworden. Beweegminuten is dan de KPI. Er zijn ouders die een teamsport voor hun oogappel hebben gekozen, omdat hij of zij zich dan leert handhaven in een groep. Geen flauw idee hoe je die KPI’s meet. Het bestuur wil een prettige plek bieden en zeker weten dat er iemand achter de bar staat. En dan hebben we het nog niet eens over de trainer zelf, want die is natuurlijk ook stakeholder. Die vier, vijf of zes uur per week die je in het team steekt, doe je namelijk vrijwillig, lees: voor je plezier. Ga d’r maar aan staan.

Afgelopen zaterdag zag ik hoe de trainer z’n team stond te managen. Ik zag hem praten, oppeppen, uitleggen, instrueren, coachen, napraten. Ik zag ouders langs de kant staan. Een bestuurslid stond te kijken. Opeens zag ik al die verschillende targets en KPI’s voor me en realiseerde ik me waarom ze in Engeland een trainer een manager noemen.

Tuurlijk gaat er wel eens iets mis. Tuurlijk is er wel eens een stakeholder die het ergens niet mee eens is. Een speler, een ouder, misschien de club. Ik ga, kan en wil ook niet oordelen over de targets die ouders en spelers voor zichzelf hebben. Ik kan alleen oordelen over de targets die we hier thuis hebben: lol in het spelletje. En ik zag ondanks een stevige, maar onverdiende nederlaag mijn zoontje met hart en ziel voetballen. Dat deden ze trouwens allemaal op het veld. Hij was een beetje stil in de auto op weg naar huis. Hij baalde. Gelukkig maar, zou ik zeggen. Gelukkig duurde het ook maar even. En ik weet zeker dat -ie woensdag weer zin heeft om te trainen en dat -ie zaterdag weer staat te trappelen voor de volgende wedstrijd. Hij heeft er lol in en hij gaat altijd met een glimlach. Met die KPI’s zit het dus wel goed. En dat komt zeker ook dankzij de trainers, sorry, de managers.

 

 

Het een-tweetje tussen Geen Zin en Teleurstelling

Zaterdag 6 oktober 2018.

Onze helden hadden vandaag een extra man op het veld: Geen Zin.

Geen Zin was stiekem tussen de lijnen gaan staan. In het begin had niemand het door. Hij speelde onopvallend. De tegenstander was nog niet helemaal wakker. En de teamgenootjes van Geen Zin, die wel zin in een potje voetbal hadden, die werkten extra hard: ze hadden genoeg zin om zijn acties te compenseren.

Dat hielden ze ongeveer een minuut of vijftien vol. Toen begon Geen Zin zich met de wedstrijd te bemoeien.

Voor Geen Zin was het allemaal teveel moeite. Meelopen? Naar de bal toe? Vrijlopen? Geen Zin kon het allemaal niet opbrengen. De coaches konden zeggen wat ze wilden: hij bleef liever staan waar -ie stond.

De teamgenootjes die wel zin hadden in een potje voetbal kregen het steeds zwaarder. Want als Geen Zin z’n man liet lopen, konden zij het vuile werk doen. Als Geen Zin niet de moeite nam om vrij te lopen, konden ze de bal nergens kwijt. Als Geen Zin het duel halfhartig aanging – dat ging -ie trouwens alleen maar aan omdat iemand zei dat -ie dat moest doen, hij had er immers niet zo’n zin in – liep z’n tegenstander zomaar door. En z’n voet tegen de bal om de tegenstander het schieten te beletten, daar begon Geen Zin liever niet aan.

In de tweede helft werd het pas echt een boeiende pot. Na een typische Geen Zin-actie rende zijn vriendje het veld op: Teleurstelling. Die twee kunnen elkaar blindelings vinden. Ze opereren als een tandem: Geen Zin doet waar hij zin in heeft en Teleurstelling reageert daar direct op. Eerst met z’n armpjes in de zij. Dan met gebaartjes. Toen met wat klagen: hij moet meer dit, hij moet meer dat. Af en toe had Teleurstelling kritiek op de scheids, terecht of onterecht, dat maakt even niet uit. Aangespoord door Teleurstelling begon Geen Zin ook steeds meer in vorm te raken. Hij begon een steeds grotere rol te spelen. En in z’n enthousiasme stak hij z’n teamgenootjes die eerst nog wel zin hadden, aan.

Dé kans voor Teleurstelling. En hij trok de wedstrijd dan ook ongemerkt naar zich toe. Teleurstelling begon de rest van het team op te jutten. Opmerkingen. Kritiek. Dan maar zelf doen. Verwijten. Een dwingende tip. Verkeerd begrepen. Verkeerd opgevat. Ruzie. Het zijn de bekende bewegingen, maar toch trapt bijna iedereen er in. Op een gegeven moment was Teleurstelling zo’n beetje bij elke actie betrokken.

En zo eindigde de wedstrijd dramatisch. Ik weet eerlijk gezegd niet of Geen Zin dat nou voor ogen had toen -ie het veld op liep. Zo dik verliezen is voor niemand leuk. Behalve dan voor Teleurstelling. Die had een topochtend.

Spiegel

Zaterdag 29 september 2018

Het publiek bij een voetbalwedstrijd is een soort spiegel van wat er op het veld gebeurt. Als Ajax lekker knalt dan gaat het dak van de ArenA eraf. En als de spelers uitstralen dat ze veel liever thuis op de bank zitten, dan lopen toeschouwers voortijdig weg en verruilen ze hun klapstoeltje voor een comfortabele 3-zitter.

Bij onze helden werkt het ongeveer net zo. Als ze er zin in hebben, dan zie je die energie terug bij de ouders. Loopt het voor geen meter op het veld, dan mopperen wij langs de zijlijn een beetje voor ons uit. En als het haar voor de ogen hangt, dan wijzen we daar op. Oké, soms neemt de spiegelfunctie een iets te letterlijke vorm aan.

Dat weglopen hebben we trouwens op een zielloze zaterdagochtend ook wel eens overwogen. We beseften op tijd dat we naast supporters, vooral ouders zijn.

Afgelopen zaterdag dacht niemand aan weglopen. Geen seconde. We liepen nog net geen polonaise langs de zijlijn, maar een vrolijke bedoening was het zeker. De Yessen, de Woehoe’s en de Mooi Man’s vlogen je om de horen. Er werd gegrijnsd. Acties werden bewonderend naverteld. En volgens mij zag ik een high five voorbijkomen. Op dit soort zaterdagochtenden is de zijlijn een heerlijke plek. Het gaat het allemaal vanzelf, net als in het veld.

Die gasten speelden namelijk een ontzettend lekkere wedstrijd. Vanaf het begin zaten de roodwitten er boven op en lieten ze de bezoekers uit Amsterdam Zuid zien dat ze er zin in hadden. Ze speelden met ziel en zaligheid. Goed voetbal en geen gemopper. Zelfs toen ze achter kwamen te staan, normaal een moment dat het chagrijn naar boven borrelt en dat de stemming aan de zijlijn dezelfde trend laat zien, bleven ze goed voetballen en knokken. En veel belangrijker: het plezier spatte eraf. De lol die de spelers hadden, voelden wij langs de kant ook. Het was besmettelijk. We verlieten het veld dan ook met dezelfde grote grijns als onze helden.

Pas in de auto op weg naar huis realiseerde ik me: het was een gelijkspel, ze hebben niet eens gewonnen. Voor het blije hoofd dat ik in het achteruitkijkspiegeltje op de achterbank zag zitten, maakte dat helemaal niks uit. Hij had een heerlijke ochtend gehad. En dus ik ook.

De Wet van de jongens van DRC

Zaterdag 22 september 2018

Je hoort kenners als Aad de Mos of Youri Mulder er wel eens over: de wetten van het voetbal. Dan hebben ze het over dingen die nu eenmaal op een bepaalde manier horen te gaan in de voetballerij. Gebeurtenissen die je ziet aankomen. Zoals een tegendoelpunt in de laatste minuut als je tientallen kansen hebt verprutst. Of een trainer die geheid de laan uitvliegt als zijn voorzitter zegt dat -ie alle vertrouwen in hem heeft.

Onze helden hebben de dubieuze eer ook zo’n voetbalwet ontdekt te hebben: de wet van 1 is gelijk aan of groter dan 5. Die werkt als volgt: als onze mannen eerst een doelpunt tegen incasseren, kun je er de klok op gelijk zetten dat er minimaal nog vier in vliegen.

Afgelopen zaterdag trad deze voetbalwet weer eens in werking. De mannen in het rood-wit begonnen lekker aan de wedstrijd. Het eerste kwartier kwam de tegenstander er niet aan te pas. De Durgerdammers voetbalden met vertrouwen en plezier. Ze speelden goed over, liepen in de ruimte, vonden elkaar. Maar de bal vloog steeds net naast of net over het doel, en niet erin. En toen, ergens in het tweede kwartier, schoot de tegenstander raak. Zomaar. Uit het niets.

Vanaf de kant zagen we meteen de bekende mechanismes van de wet in werking treden: de koppies gingen hangen, er werd onnauwkeurig overgespeeld, het commentaar op elkaar zwol aan en de tegenstander kreeg meer ruimte. En inderdaad, het bewijs werd geleverd, die andere vier doelpunten volgden.

Nu is het vrij gebruikelijk dat een wet naar z’n ontdekkers wordt vernoemd. In dit geval dus: de Wet van de jongens van DRC. En dat zal vast een hele grote eer zijn, maar ik kan me voorstellen dat onze helden er niet zo op zitten te wachten. Niet deze wet. Dus nog voordat -ie algemeen geaccepteerd is, zeg maar: voordat Youri of Aad het er over hebben, moeten de jongens ‘m zien te breken. En dat kan. Door het tegendeel te bewijzen. Door snel te scoren als ze een doelpunt tegen krijgen. Even een tandje bij te zetten. Maar vooral: door er in te blijven geloven.

En hoe mooi zou het dan zijn als die gasten een nieuwe voetbalwet formuleren? Bijvoorbeeld: de wet van 1 staat tot 2, waarbij elk doelpunt dat ze incasseren onmiddellijk met twee tegentreffers wordt afgestraft. Kijk, zo’n wet, die mag de naam van onze helden dragen.

Ik weet zeker dat ze het kunnen. Vanaf volgende week ga ik er werk van maken. Door de mannen in het rood-wit nog iets meer aan te moedigen als ze een doelpunt tegen krijgen. Door die koppies omhoog te praten als ik ze zie zakken. Ze zullen maar een wet naar zich vernoemd krijgen!de Wet van de jongens van DRC, het is de moeite zeker waard.

In één woord

Zaterdag 15 september 2018

De wedstrijden van onze helden zijn vaak in één woord samen te vatten. De lengte van mijn stukjes doen iets anders vermoeden, ik kop hem zelf wel even in, maar toch is het zo.

Ergens na de rust, aan het begin van de tweede helft, worden de eerste pogingen ondernomen. Dan hoor je al een paar ouders die beginnen met een korte evaluatie. Op goede dagen hoor je dan een woord als teamprestatie, of samenspel, of overwicht. Soepel is ook wel eens voorbijgekomen. Aan het einde van de pot hoor je op dat soort dagen heel soms het woord terecht. Of dikverdiend. Maar meestal wordt zo’n wedstrijd samengevat met hèhè, al weet ik niet zeker of dat woord in de Van Dale staat.

Als de wedstrijd gelijk opgaat komen er woorden boven borrelen als spannend en evenwichtig. En balans. Als het dubbeltje de goede kant opvalt heeft een zwartkijker het over gelukkie. Een optimist heeft het over een opsteker. En wat ik zelf een hele mooie vind is kielekiele.

Ik denk dat we het woord onnodig nog het meest hebben gebruikt om de wedstrijd samen te vatten. Dat zijn de wedstrijden waarbij onze jongens de koppies lieten hangen. Even vergaten wat hun positie in het veld ook al weer was. En zich lieten aftroeven. Met vaak een onnodige nederlaag als resultaat.

Ik vind het lastig om de wedstrijd van afgelopen zaterdag in één woord samen te vatten. Ik hoorde verschillende termen voorbijkomen. Lusteloos. Slaperig. Passief. Afwachtend. Slappe hap. F-pupillen. Flegmatiek. Iemand zei zelfs: Tjongejongejongejonge. Nou, dan heb je wel een beetje een idee hoe de wedstrijd verliep.  

Misschien zijn al die woorden wel van toepassing. Op een goede dag hadden onze rood-witte strijders deze pot gewonnen. Dat denk ik echt. Zo goed waren de bezoekers niet. Maar het zat er vandaag niet in. De patronen die we op de training wel zagen, zagen we vandaag niet. Onze jongens konden elkaar niet vinden. Passes kwamen niet aan. Ballen stuiterden van de voet. Bij teveel spelers ontbrak de energie. De wil om te winnen. En dan verlies je dus met 1-8. Jammer. Helaas. Maar ja, dat soort zaterdagen heb je er soms tussen zitten. Die moet je snel vergeten. Op naar de volgende.

Even over die volgende. Er is één woord wat we nog nooit gebruikt hebben. En elke zaterdagochtend als ik weer naar het voetbalveld rij, hoop ik dat ik dat woord mag laten vallen. Eclatant. Een prachtig woord. Maar vooral gun ik het onze helden zo om ook een keer een wedstrijd te spelen die we met dat woord zouden kunnen samenvatten. Wie weet volgende week.